Rom 2:1 Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die [anderen] oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die [anderen] oordeelt, doet dezelfde dingen.
In het vorige hoofdstuk (1) had Paulus de Joden ervan overtuigd dat de Grieken en de Heidenen het wel hadden gedaan. Hun schuld voor God was wel zo groot dat zij de toorn van God wel hadden verdiend.
Hier in hoofdstuk 2 gaat hij de rollen omdraaien. Hij gaat vertellen dat zij (de Joden) net zo schuldig zijn als de Grieken en Heidenen. Dit onderscheid word (meer) duidelijk in het verloop van dit hoofdstuk. (2:12- 3:4)
Waarin zij (de Joden) de anderen (de Grieken en Heidenen) (ver) oordeelden, daarbij (ver) oordeelden zij henzelf.
Rom 2:2 En wij weten, dat het oordeel Gods naar waarheid is, over degenen, die zulke dingen doen.
Het oordeel Gods is altijd naar waarheid, Zijn oordeel is een rechtvaardig oordeel en een oordeel naar waarheid. Mensen kunnen oordelen, maar hun oordeel zal vaak naar menselijke maatstaven zijn. En des mensen oordeel is vaak naar het oog, partijdig en niet naar rechtvaardigheid.
Als we het voorgaande vers hierbij nemen dan zien we dat de Joden de Grieken en Heidenen al veroordeeld hadden maar henzelf waren ze daarbij “vergeten”.
De NBG heeft dit vertaald als “het oordeel Gods onpartijdig gaat over hen”. (Gen. 15:16, Lev. 18:24-25, 1 Sam. 16:7, Handl. 10: 34-35)
Rom 2:3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt dengenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden?
In dit vers zien we dan ook gelijk het probleem, zij oordeelden anderen maar zij deden hetzelfde, dus zouden zij zeker ook het oordeel Gods niet ontvlieden. (Matth. 7:1-6, Matth. 23)
Notitie: Het is niet noodzakelijkerwijs verkeerd om te oordelen maar ons oordeel moet wel naar rechtvaardigheid zijn. Nee, wij moeten zelfs oordelen maar moeten daar een “rechte” standaard bij gebruiken. ( Joh. 7:24, Gal. 6:1-2, Jac. 5:19-20)
Rom 2:4 Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt?
Bij hun manier van doen maakten zij licht de rijkdom van God. De rijkdom Gods had hen tot bekering moeten brengen, maar in plaats daarvan had het hen gebracht tot hoogmoed, ze dachten dat ze beter waren dan alle anderen. (Lukas 18:9-14)
De drie woorden die in dit vers gebruikt worden staan in relatie tot elkaar. Het zijn woorden die spreken van liefde, overwinning en hoop.
Goedertierenheid.
Heilzaam, goedaardig, goedgunstig, barmhartig, het woord goedertierenheid is het tegenovergestelde van hardheid, het is de gift van het totaal laten gaan van oordeel en in plaats daarvan de gave van liefde die elke vezel doordringt laten overwinnen.
In de Nederlandse taal kennen wij het woord “filantropie” dit woord is van oorsprong een Grieks woord dat bestaat uit twee delen, “filos” dit betekent “liefde” en “antropo” dit betekent “in relatie tot de mens”. Filantropie betekent “liefdadigheid”. Dit woord is verwant aan het woord “goedertierenheid” wat hier in deze tekst gebruikt word.
Verdraagzaamheid.
Als er goedertierenheid is wordt dit voorafgegaan door verdraagzaamheid, verdraagzaam zijn is het “dragen” van oneerlijke lasten.
Het woord “verdraagzaam” heeft het woord “dragen’” in zich en daarin zien we haar betekenis. Het “dragen” van lasten, als dit samengaat met “goedertierenheid” dan word een last verlicht en een last verandert van schouders. Dit is de essentie van het Christendom, het veranderen van schouders, dit is wat God door Christus voor ons deed (Rom. 3:25) Hij droeg onze schuld, Hij was ons goedertieren.
Lankmoedigheid.
Dit woord betekend om “vergevend, tolerant en toegevend” te zijn. De persoon die het recht heeft om zijn kracht te laten gelden laat dit recht gaan en kiest voor vergeving en daarbij liefde.
Als er “goedertierenheid” is dan is er “verdraagzaamheid”, deze twee brengen met zich mee “lankmoedigheid”. Het betekent om liefde, goedheid en verdraagzaamheid voorrang te laten geven aan rechtvaardig oordeel.
We zien als grote voorbeeld van alle drie deze principes natuurlijk Christus die ondanks dat Hij gehoond, bespuwd, gelasterd, geslagen en bespot werd zijn vijanden liefhad en hun verdraagzaam was. En daarbij was God ons verdraagzaam door Christus. We zien als grote voorbeeld God, wij hebben allemaal gezondigd (Rom. 3:23) maar God heeft deze schuld willen vergeven, hij is ons “goedertieren, verdraagzaam en lankmoedig geweest” door Christus.
En deze liefde wilde God door Christus tonen aan allen en de Joden hadden dit niet gezien. Zij wilden hun schuld niet zien, zij dachten alleen dat de Grieken en Heidenen schuldig waren.
Notitie: Deze liefde die God ons heeft laten zien moet natuurlijk wel persoonlijk gemaakt worden. Christus is voor iedereen gestorven, maar iedereen moet de schuld bekennen die hem van God scheidt God in zijn leven toelaten en God zijn Heer en Meester laten zijn. De Bijbel laat zien dat Christus voor iedereen gestorven is maar iedereen moet persoonlijk tot God komen voor zijn schuld.
Rom 2:5 Maar naar uw hardigheid, en onbekeerlijk hart, vergadert gij uzelven toorn als een schat, in den dag des toorns, en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods.
Hier leren we dan gelijk de redenen, 1) hardigheid, 2) onbekeerlijk, waarom de toorn van God op hen bleef, hun hart was hart en daardoor onbekeerlijk. (Handl. 28: 26,27)
Deze twee volgen elkaar altijd op, als iemands hart hart is dan zal het onbekeerlijk zijn.Hier leren we ook dat er één keer een “rechtvaardig” oordeel komen zal over allen.
Efeze 4:17 Ik zeg dan dit, en betuig het in den Heere, dat gij niet meer wandelt, gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds.18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns harten;19 Welke, ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijven.
In een oproep aan de Efeziers zegt de Heilige Geest, “ijdelheid, verduisterd, vervreemd, onwetendheid die in hen is door de verharding huns harten”.
“Ijdelheid huns gemoeds, verduisterd, vervreemd, onwetendheid, verharding, ongevoelig en overgave”, in al deze woorden zien we een progressie.
Alles begint en eindigt met het “hart”, als er een verharding is zal er geen bekering zijn.
In het verhaal van Farao in het boek van Exodus komt dit ook duidelijk naar voren. (7:13, 7:22, 8:15, 8:19, 8:32, 9:7, 9:34-35)
Notitie: Wij moeten heel voorzichtig omgaan met ons hart. Verharding is het niet toegeven van de waarheid over onszelf, het niet willen toegeven van een hartsgesteldheid, in die zin kunnen wij hartkwalen hebben die in de weg staan met God.
Met God moet de weg open staan, met Hem moeten wij ons totaal geven. Wij moeten “leeg” worden zodat Hij ons kan “vullen”, als iets niet “leeg” is of wordt dan kan het niet “gevuld” worden. (Matth. 5:6)
Ga maar naar een tankstation met een volle tank en probeert die maar te vullen.
Rom 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken;
Het is interessant om te weten wie “een iegelijk” is in deze tekst, heeft hij het hier over ieder mens of alleen over Christenen.
Het lijkt de beste interpretatie dat het alle mensen zijn. Dit omdat de context spreekt over allen. (1:16, 18-20, 2:1-11, 3:9-26)
Rom 2:7 Dengenen wel, die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven;
Hier vinden we degenen die eeuwig leven vinden, zij dit vinden door “goeddoen, heerlijkheid, eer en het onverderfelijke zoeken” en dit met volharding.
Volharding komt van het Griekse woord “Hupomoné” en beschrijft de kwaliteit die niet opgeeft onder moeilijke omstandigheden. Letterlijk betekent dit woord “een blijven onder”.
Gods volk is een volk Gode ten eigendom (Gal. 2:20, 1 Petrus 2:9), het is dus een volk dat niet zijn eigen eigendom is maar zichzelf heeft gegeven aan God en nu leeft om Zijn grote daden te verkondigen. (Matt. 5: 16)
Rom 2:8 Maar dengenen, die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, [zal] verbolgenheid en toorn [vergolden worden];
Rom 2:9 Verdrukking en benauwdheid over alle ziel des mensen, die het kwade werkt, eerst van den Jood, en [ook] van den Griek;
Voor degenen die der ongerechtigheid gehoorzaam zijn zal er verbolgenheid, toorn, verdrukking en benauwdheid zijn.
Rom 2:10 Maar heerlijkheid, en eer, en vrede een iegelijk, die het goede werkt, eerst den Jood, en [ook] den Griek.
Nogmaals de zegeningen voor hen die het goede werkt, namelijk heerlijkheid en eer. (Jac. 2:14-26)
Notitie: De constructie van de grammatica die we in vers 7-10 vinden is een typerende Hebreeuwse stijl. Deze zinsconstructie is een constructie van vier delen. De eerste en de laatste corresponderen met elkaar en de tweede en de derde corresponderen met elkaar.
Rom 2:11 Want er is geen aanneming des persoons bij God.
Met God is er geen aanneming des persoons, we hebben eerder al gelezen dat het oordeel van God rechtvaardig zal zijn, een tweede principe van God in deze context. (Handl. 10:34,35)
Met God is iedereen gelijk, met Hem zal met dezelfde maten gemeten worden.
Rom 2:12 Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden;
Rom 2:13 Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden;
Rom 2:14 Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet;
Rom 2:15 [Als] die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander [hen] beschuldigende, of ook (ver) ontschuldigende).
Hier zien we dat er eigenlijk twee wetten zijn en twee groepen van mensen.
1. De Joden- De wet van Mozes.
2. De heidenen- Een wet geschreven in hun hart.
Uit Romeinen 4:15 leren zij dat: “Want de wet werkt toorn; want waar geen wet is, [daar] is ook geen overtreding”. Er moet dus een wet zijn als er overtreding is.
Vanaf het begin (schepping) is er wet geweest.
In Romeinen 1 in vers 21, 28 en 32 hebben we al gezien dat er een kennis van God was die zij (Heidenen) niet erkend hebben.
Dit was de wet van God. Zie ook Jesaja 24:5.
Dus de Jood zou volgens de wet van Mozes geoordeeld worden.
Rom 2:16 In den dag wanneer God de verborgene dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie.
Er zal een dag komen wanneer God alle mensen zal oordelen. Dit oordeel zal een rechtvaardig oordeel zijn. Hebr. 9:27.
Rom 2:17 Zie, gij wordt een Jood genaamd en rust op de wet; en roemt op God,
Hier komt de Apostel weer terug op de Jood die het onderwerp was van vers 1 t/m 11. In vers 12 had hij de Heiden erin betrokken.
Rom 2:18 En gij weet [Zijn] wil, en beproeft de dingen, die [daarvan] verschillen, zijnde onderwezen uit de wet;
De Joden waren zeer ijverig voor de wet. Zij konden er principes beproeven die daarvan verschilden.
Rom 2:19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen, die in duisternis zijn;
Rom 2:20 Een onderrichter der onwijzen, [en] een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet.
Zij waren de grote voorbeelden, zij waren de leermeesters en zij gaven het licht door aan degenen die in duisternis wandelden zijnde de leermeesters
Rom 2:21 Die dan een anderen leert, leert gij uzelven niet? Die predikt, dat men niet stelen zal, steelt gij?
Rom 2:22 Die zegt, dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige?
Rom 2:23 Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet?
Zij hadden zich beroemd op het feit dat zij de kinderen van God waren, maar zij hadden God onteerd doordat zij deze wet die zij zelf leerden overtreden. Dus waren zij net zo schuldig als de Heidenen. En dat is ook tegelijk het punt van de Apostel. Zij waren net zo schuldig als de Heidenen.
Rom 2:24 Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is.
Een aantal punten:
1. De Joden waren een volk wat de wet had gekregen door Mozes.
2. Zij kenden deze wet en hadden beproeft degene of hetgene dat daarvan verschilde.
3. Zij waren experts in de wet.
4. Zij hadden de wet in zijn details geleerd aan anderen. Zij waren de leidsmannen en leermeesters geweest aan anderen
5. Maar zij hadden deze wet niet op zichzelf toegepast.
6. Dus waren zij net zo schuldig als alle anderen.
7. Daarom werd God gelasterd omdat hun wel de wet leerden aan anderen maar zijzelf faalden in het houden ervan.
Rom 2:25 Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden.
Rom 2:26 Indien dan de voorhuid de rechten der wet bewaart, zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis gerekend worden?
De besnijdenis had alleen nut als de wet ook gehouden werd. Dus als de wet niet gehouden werd dan gold de besnijdenis ook niet meer. Dus werd hun besnijdenis een onbesnedenheid.
De NBG heeft het laatste gedeelte van vers 25 vertaald als “zo is uw besnedenheid tot onbesnedenheid geworden”. Zo voor de Heiden als zij de wet volbrachten dan gold dat als een besnedenheid.
Rom 2:27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u [niet] oordelen, die door de letter, en besnijdenis een overtreder der wet zijt?
Hier word met de voorhuid een Heiden bedoeld. ALS zij die wet dan volbrachten (wat zij niet hadden gedaan) was dat voor de Jood de beschuldiging. En dat is het punt van de Apostel in dit hoofdstuk; het beschuldigen van de Jood.
Rom 2:28 Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is;
Rom 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet [in de] letter, [is de besnijdenis;] wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.
Hier komt de Apostel tot een conclusie.
Het echte kind van God is degene die een “besnijdenis van het hart” heeft doorgaan. Een “besnijdenis van het hart” naar de Geest. Zie hiervoor 2 Kor. 3: 1-6.
Het Nieuwe verbond is naar de Geest en niet naar de letter. Dit is het verbond wat gesloten moet zijn met onze maker, want dan zijn wij een echt kind van Hem. Dan komt de lof niet van mensen maar van God zelf en dat is wat nodig is in het leven.